Mark 9

1En Hij zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen, die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien, dat het Koninkrijk Gods met kracht gekomen is.
 Voorwaar, Zie hiervan de aantekeningen Mat 16:28 .
,
 staan, Dat is, tegenwoordig zijn.
,
 met kracht gekomen is Grieks, in kracht; dat is krachtiglijk, alzo dat zulks niemand zal kunnen tegenstaan.
2En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en bracht hen op een hogen berg bezijden alleen; en Hij werd voor hen van gedaante veranderd.
 na zes dagen Zie hiervan, alsook van de gehele verandering van Christus, de aantekeningen Mat 17:1 , enz.
3En Zijn klederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw, hoedanige geen voller op aarde zo wit maken kan. 4En van hen werd gezien Elias met Mozes, en zij spraken met Jezus.
 spraken met Jezus Waarvan zij spraken; zie Luk 9:31 .
5En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed, dat wij hier zijn, en laat ons drie tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elias een.
 tabernakelen maken, Of, hutten.
6Want hij wist niet, wat hij zeide; want zij waren zeer bevreesd.
 wat hij zeide; Of, wat hij zeggen zou.
,
 bevreesd Het Griekse woord betekent door vrees als buiten zichzelven worden, of bovenmate zeer bevreesd zijn.
7En er kwam een wolk, die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem! 8En haastelijk rondom ziende, zagen zij niemand meer, dan Jezus alleen bij zich. 9En als zij van den berg afkwamen, gebood Hij hun, dat zij niemand verhalen zouden, hetgeen zij gezien hadden, dan wanneer de Zoon des mensen uit de doden zou opgestaan zijn. 10En zij behielden dit woord bij zichzelven, vragende onder elkander, wat het was, uit de doden opstaan.
 dit woord bij zichzelven, Dat is, deze zaak. Een Hebreeuwse manier van spreken.
,
 wat het was, uit de doden opstaan Dit wordt van hen gevraagd, niet dat zij twijfelden aan de algemene opstanding uit de doden, want die was bij de Joden wel bekend, Joh 11:24 ; Act 23:8 ; maar omdat zij niet verstonden hoe de Messias zou sterven en opstaan eer hij zijn rijk zou oprichten.
11En zij vraagden Hem, zeggende: Waarom zeggen de Schriftgeleerden, dat Elias eerst komen moet? 12En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles weder oprichten; en het zal geschieden, gelijk geschreven is van den Zoon des mensen, dat Hij veel lijden zal en veracht worden.
 gelijk geschreven is Grieks, hoe.
,
 veracht worden Grieks, vernietigd, of als niet geacht; dat is, ten uiterste versmaad worden.
13Maar Ik zeg u, dat ook Elias gekomen is, en zij hebben hem gedaan al wat zij gewild hebben, gelijk van hem geschreven is. 14En als Hij bij de discipelen gekomen was, zag Hij een grote schare rondom hen, en enige Schriftgeleerden met hen twistende.
 de discipelen gekomen was, Namelijk de andere negen, die met Christus op den berg niet waren geweest.
,
 twistende Dat is, twistende.
15En terstond de gehele schare Hem ziende, werd verbaasd, en toelopende groetten zij Hem.
 werd verbaasd, Het schijnt hieruit dat er nog enige glinstering in het aangezicht van Christus zou overgebleven zijn, gelijk in Mozes' aangezicht was, Exo 34:29-30 , waardoor zij verbaasd zijn geworden.
16En Hij vraagde den Schriftgeleerden: Wat twist gij met dezen?
 met dezen? Anders, onder elkander.
17En een uit de schare, antwoordende, zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stommen geest heeft.
 stommen geest heeft Grieks, sprakelozen; dat is, die hem zijne spraak benomen had of verhinderde.
18En waar hij hem ook aangrijpt, zo scheurt hij hem, en schuimt, en knerst met zijn tanden, en verdort; en ik heb Uw discipelen gezegd dat zij hem zouden uitwerpen, en zij hebben niet gekund.
 waar hij hem ook aangrijpt, Of, zo wanneer.
,
 verdort; Dat is, verdwijnt of vergaat door deze kwelling.
,
 gezegd dat zij hem zouden uitwerpen, Dat is, van hen verzocht.
19En Hij antwoordden hem, en zeide: O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij. 20En zij brachten denzelven tot Hem; en als hij Hem zag, scheurde hem terstond de geest; en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende.
 scheurde hem terstond de geest; Van dit woord zie Mar 1:26 . De duivel toont hier nog te meer zijne wreedheid, omdat hij wist dat hij zich verwijderen moest. Zie Rev 12:12 .
21En Hij vraagde zijn vader: Hoe langen tijd is het, dat hem dit overkomen is? En hij zeide: Van zijn kindsheid af. 22En menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven; maar zo Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen, en help ons.
 te verderven; Dat is om te brengen.
23En Jezus zeide tot hem: Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk dengene, die gelooft. 24En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp. 25En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem. 26En hij, roepende en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat velen zeiden, dat het gestorven was.
 hij, roepende en hem zeer scheurende, Namelijk de onreine geest.
27En Jezus, hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op. 28En als Hij in huis gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen?
 Hij in huis gegaan was, Namelijk Jezus.
29En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten.
 Dit geslacht kan nergens door uitgaan, Namelijk der duivelen.
,
 door bidden en vasten Of, door het gebed en het vasten. Zie Mat 17:21 .
30En van daar weggaande, reisden zij door Galilea; en Hij wilde niet, dat het iemand wist. 31Want Hij leerde Zijn discipelen, en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden, en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage wederopstaan.
 zal overgeleverd worden Grieks, wordt overgeleverd.
32Maar zij verstonden dat woord niet, en zij vreesden Hem te vragen.
 dat woord niet, Dat is, die zaak. Want zij verstonden wel enigszins de woorden, maar begrepen en namen niet ter harte de zaak zelve, overmits zij zich altijd een werelds koninkrijk onder Christus inbeeldden, Mat 17:23 .
33En Hij kwam te Kapernaum, en in het huis gekomen zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg?
 het huis gekomen zijnde, Namelijk waar hij gewoon was te huis te zijn. Zie Mat 4:13 .
34Doch zij zwegen; want zij waren onder elkander in woorden geweest op den weg, wie de meeste zou zijn. 35En nedergezeten zijnde, riep Hij de twaalven, en zeide tot hen: Indiën iemand wil de eerste zijn, die zal de laatste van allen zijn, en aller dienaar.
 die zal de laatste van allen zijn, Of, die zij; dat is, die behoort zich alzo te gedragen, alsof hij de laatste en aller dienaar ware; Mat 20:26 .
36En nemende een kindeken, stelde Hij dat midden onder hen, en omving het met Zijn armen, en zeide tot hen: 37Zo wie een van zodanige kinderkens zal ontvangen in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt Mij niet, maar Dien, Die Mij gezonden heeft.
 Mij niet, Dat is, niet zozeer mij, of niet alleen mij.
38En Johannes antwoordde Hem, zeggende: Meester! wij hebben een gezien, die de duivelen uitwierp in Uw Naam, welke ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden, omdat hij ons niet volgt. 39Doch Jezus zeide: Verbiedt hem niet; want er is niemand, die een kracht doen zal in Mijn Naam, en haastelijk van Mij zal kunnen kwalijk spreken.
 kracht doen zal in Mijn Naam, Dat is, krachtig werk of wonderteken.
,
 kwalijk spreken Dat is, lasteren of vloeken, dewijl hij bekent met deze zijne daad dat de kracht uit mij komt.
40Want wie tegen ons niet is, die is voor ons.
 tegen ons niet is, Dat is, die zich niet alleen tegen ons niet stelt, maar ook zulks doet, waarmede de eer mijns naams bevorderd wordt, al volgt hij ons gezelschap niet. Zodat hij hier niet spreekt van degenen, die zich in de zaak van Christus onzijdig houden, die elders bestraft worden; Mat 12:30 . Anders, tegen u en voor u.
41Want zo wie ulieden een beker water zal te drinken geven in Mijn Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.
 Want zo wie ulieden een beker water Hier vervolgt Christus wederom de rede, die Hij had afgebroken, vs.37, gelijk blijkt uit Mat 10:42 .
42En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware.
 kleinen, Dat is, die niet alleen klein zijn van ouderdom, maar ook van gemoed, of die klein van zichzelven gevoelen.
,
 beter, Grieks, meer goed.
,
 gedaan ware, Grieks, gelegd.
,
 en dat hij in de zee geworpen ware Namelijk dan dat hij ergernis zou geven.
43En indien uw hand u ergert, houwt ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk vuur;
 verminkt tot het leven in te gaan, Dat is, maar ene hand hebbende, gelijk ook de volgende woorden medebrengen.
,
 heen te gaan in de hel, Zie hiervan de verklaring op Mat 5:22 .
44Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.
 worm niet sterft, Dat is, hun wroegende conscientie, die als een worm hen altijd zal knagen; Rom 2:5 , Rom 2:9 .
,
 vuur niet uitgeblust wordt Dat is, de straf van Gods toorn, die hier een onuitblusselijk vuur genoemd wordt, omdat de pijn van het vuur onverdragelijk is, en deze straf nimmermeer ophoudt; Jer 7:20 ; Rev 20:10 .
45En indien uw voet u ergert, houwt hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel, in het onuitblusselijk vuur;
 hel, Of, gehenne des vuurs; zie Mat 5:22 .
46Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. 47En indien uw oog u ergert, werpt het uit; het is u beter maar een oog hebbende in het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden; 48Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. 49Want een ieder zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden.
 een ieder zal Grieks, alle.
,
 vuur gezouten worden, Bij vuur wordt vergeleken het woord Gods, Jer 23:29 ; de krachtige werking des Heiligen Geestes, Mat 3:11 ; kruis en vervolging; 1Pe 1:7 ; door welke drie zaken een iegelijk bereid en gezuiverd wordt, die het helse vuur ontgaat, en worden geestelijke offeranden, die Gode aangenaam zijn, gelijk de uiterlijke offeranden met zout moesten bereid worden en door vuur geofferd; Lev 2:13 .
,
 iedere offerande Grieks, alle.
50Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander.
 Het zout is goed; Hiervan zie de verklaring Mat 5:13 .
,
 zout in uzelven, Dat is, wijshied en voorzichtigheid uit en naar Gods Woord, Col 4:6 .
Copyright information for DutSVVA